“Wereld van de dingen”
Aan de dingen uit de zelf geschapen omgevingen de mens heeft Marjan Jaspers in een aantal verschillende stillevens haar aandacht geweid. Wij kunnen twee stilistische varianten onderscheiden.
De ene schilderkunstige variant componeert verschillende werktuigen en gebruiksvoorwerpen tot een serie schilderijen met de titel; “Altaren der ongelovigen”. – In de middeleeuwen en ook daarna nog hadden de mensen kleine huisaltaartjes waarop bepaalde heiligen op een voorgeschreven wijze werden vereerd. In onze huidige minder religieuze tijd, is de verering van religieuze objecten vervangen door cadeautjes, in antiekwinkels ontdekte en aan het strand gevonden of van verre reizen meegebrachte voorwerpen. En, een bepaald boek, die kostbare vaas, een schelp met een bijzondere vorm., sieraden en kunstwerken van vreemde volken, leggen getuigenis af over de mens die deze dingen heeft verzamelt en in zijn woning opgesteld.
Veel mensen ontlenen hun identiteit aan hun bezittingen. Wat voor de kleine jongen een verroeste schroef was, is voor de volwassene het antieke voorwerp. Dat speciale iets dat hij heeft besloten aan te schaffen en dat voortaan de waarde van zijn persoonlijkheid zal verhogen. Zulke rekwisieten bepalen in hoge mate iemands individualiteit en tot welke groep hij behoort, zodat die kleine dingen toch al gauw een magische betekenis krijgen.
De stillevens van Marjan Jaspers tonen elk voorwerp apart, waarbij de nadruk vooral ligt op het specifieke uiterlijk en de kleur. De karakterisering is sober, op de grondvorm ingesteld en door een vloeiende penseelvoering bepaald. De ondergrond is donker, in blauwe of paarse tonen, waaruit de gele, rode en witte voorwerpen als signalen oplichten.
In een tweede versie van de stillevens veranderen stijl en object. Hier wordt uitsluitend vaatwerk weergegeven. Vazen, kruiken en huishoudelijk vaatwerk. De kleur speelt een minder prominente rol en de aandacht concentreert zich op de vorm, waarbij de contouren soms donker worden overgetrokken. Door deze afgrenzing treedt het principe om de dingen afzonderlijk neer te zetten sterker naar voren en ontstaat er een additieve beeldopbouw zonder overlapping of aanraking tussen de afzonderlijke voorwerpen.
Deze weg naar vereenvoudiging en naar het zakelijk-nuchtere leidt tenslotte naar en eindigt tegelijk ook in de grote schilderijen met slechts één vaas. Qua stijl sober en archaïsch, krijgen deze voorwerpen steeds meer een inhoudelijke dimensie. Zij worden, zoals soms ook aan een titel te zien is , een “Groot symbool” . De vaas is een archetypisch symbool voor de vrouw, voor haar vermogen om leven te geven en te behoeden. In de donkere, soms met dik opgebrachte verf gemodelleerde kannen wordt ook de idee van het beschermend omhulsel beleden.
–
In haar technieken domineren de klassieke procédés van olie op linnen en acryl op papier.
–
Wat haar bloemenschilderingen betreft heeft zij een speciale vorm ontwikkeld van linoleumdruk in kleur gecombineerd met een gekleurde grondlaag, die ‘gemengde techniek’ wordt genoemd. Dit maakt een oneindig scala aan kleur stemmingen mogelijk en ook de toepassing op grote papierformaten. De zo ontstane bloemschilderingen betoveren door het frisse kolorie en de fijne nuancen, die aan aquarellen doen denken.
Van een meer analytisch-sensitief karakter zijn de monochrome werken op groot formaat, waarbij een acrylschildering op een witte ondergrond wordt geconcretiseerd door er met krijt en houtskool in te tekenen. Geïnspireerd door de structuren van vruchtbeginsels en andere details van planten formuleert de kunstenares hier een vegetabiele wereld met ambivalenties en associaties die in de richting gaan van sculpturale en architectonische structuren.
“Vegetabiele werelden”
Nadat zij zich intensief met het landschap had beziggehouden ging Marjan Jaspers’ aandacht steeds sterker uit naar het eigenlijke rijk van de natuur, naar bloemen en planten.
Het is een oud metier met een eigen traditie dat door illustratoren van plantenboeken en door bloemenschilders werd beoefend die een nieuwe betekenis kreeg in de florale Jugendstil en evenzeer in de stillevens van de expressionisten wordt aangetroffen als in de vervreemdende schilderijen van menig surrealist. Hier komen de natuur en de vrouw zeer dicht bij elkaar: vruchtbaarheid, seksualiteit, baren; verbondenheid van alle levensvormen met elkaar; verandering, metamorfose; het terugvinden van het een in het ander. Dit alles is in veel werk van Marjan Jaspers te vinden en duidt op een surreële achtergrond. In de moderne kunstgeschiedenis speelt soms bij beschouwingen over het afbeelden van bloemen en planten en ook van de natuur in het algemeen, een filosofische verklaring van de wereld een rol in de interpretatie, zoals bijvoorbeeld de antroposofie van Steiner.
Marjan jaspers heeft geen behoefte aan een verheven symbolistisch-religieuse uitleg. Haar contact met het métier is direct en waarachtig – ja, wordt eerder bepaald door nabijheid dan door distantie en overlading met ideeën. Het concept landschap, dat in haar werk de totaliteit van akker en weg, van berg en huis omvat, lijkt zij bewust in zijn tegendeel te doen verkeren: zij kijkt als het ware door een loep. De blik vanuit het vogelperspectief wordt nu de blik van een mier, die niet van buiten naar de bloem kijkt, maar erin woont, het is haar huis, een architectuur van welvingen en holle ruimten, die organisch is opgebouwd uit het omhulsel van de bloembladen en de concentrische vormen van vruchtbeginsel en zaaddoos.
De organische architectuur van de planten verbindt in Marjan Jaspers’ interpretatie-in-beeld een overvloed aan contrasten met elkaar: het gevormde en het amorfe, het grote en het kleine, het harde en het zachte, het centrale en het perifere. Deze visuele principes worden bewust tegenover elkaar gezet en in hun ambivalente effecten esthetisch tegen elkaar afgewogen. In contrast met het hart van een bloem, dat klein is maar een strakke vorm heeft, vallen de grote bloembladen, vormloos woekerend, gelobd en gespleten uiteen, of verheffen zij zich als barok woekerende torens of bizarre koepels. In deze afwisseling openbaart zich erotiek als drijfveer van al het organische leven en als waarborg voor het voortbestaan van het leven zelf. Naast de verschillen in consistentie geven alle schilderijen dynamiek en rust in de plantenwereld te zien als antithetische paren: bloembodem, knop en zaad als stilte krachten tegenover zaadlijsten en bloembladen als opwaarts strevende, respectievelijk straalvormig naar opzij zich uitstrekkende of naar boven zich openende dynamische stromen. In al deze onderdelen van planten herhalen zich de compositorische en algemene principes van geslotenheid en opengaan, van concentratie en diffusie, van rust en beweging. Zulke interpretaties van de vegetabiele structuren zijn beslist geen zomaar even gevonden oplossingen, maar ze ontstaan uit een intensieve en langdurige verdieping in het wezen van planten en bloemen. Soms is het fototoestel, met de mogelijkheid om macro-opnamen te maken, een hulpmidde bij het vinden van motieven, want het legt het geziene in zijn authenticiteit en op het moment zelf vast, terwijl het schilderen van hetzelfde beeld, met het vinden van de compositie en de uitvoering een proces in de tijd betekent, waarbij het object dat moet worden weergegeven al van expressie en vorm is veranderd doordat het veroudert en verwelkt. Soms is een foto zelf al , door de opnametechniek en de keuze van het detail, een omzetting van de natuur in esthetische coördinaten en verraadt hij hetzelfde handschrift en dezelfde stilistische criteria als het geschilderde beeld.
Tekst Vegetabiele werelden: Dr. Karla Belang
Vertaling: Gerda Mathot
Berlijn 2002